Van Amsterdam
naar Santiago de Compostela
3 juni Belorado
– Cavia 83 km
Ik ben vroeg
vertrokken omdat het opnieuw een warme dag zal worden. Vandaag staat
er een lange, kalme klim naar ongeveer 1000 meter hoogte op het
programma maar er zitten ook nogal wat stevige hellingen tussendoor.
Mijn been is vrijwel pijnvrij en ik ga welgemoed op pad.
Na een tamelijk
vlakke aanloop begint het pad te stijgen, na iedere bocht wéér een
omhooglopend stuk weg. Mijn fietsteller laat al dagen geen cijfers
meer zien als er zonlicht op valt. Alleen ’s avonds kan ik zien
hoeveel km ik die dag heb afgelegd. Maar op zo’n kilometerslange
helling is het aangenaam te weten wanneer de top in zicht zou moeten
komen, nu is het maar afwachten, trappen, even uithijgen, water
drinken en kijken waar de bergruggetjes elkaar snijden, daar is
meestal het hoogste punt van het pad.
Rond 11 uur kom ik boven, de hoogste top in de wijde omgeving; alsof
je op het dak van de wereld staat. Het is een cliché, maar dat moet
dan maar. Het uitzicht is fantastisch, de lucht is kraakhelder en in
de dalen hangen witte wolken, verdampende restanten van het onweer
van gisteravond. Geen mens, geen dorp in de wijde omgeving. Ik trek een trui en een jas aan tegen de
afkoeling en ga zitten om koffie te zetten. De plek is te mooi om zo
maar door te rijden. Tjeu van den Berk zou het waarschijnlijk een
numineuze ervaring noemen.

Ik pak mijn boek,
het oude testament, het enige boek dat ik bij me heb, om een stukje
te lezen. Op dat moment schiet door mijn hoofd dat het zondag is,
iets na 11 uur en in gedachten ben ik in de Dominicus. Hoe zou het
er nu zijn? Maar voor ik weg kan mijmeren hoor ik vlak bij me
plotseling een zoevend geluid en ik zie een slangenarend naar de
grond duiken en met iets dat lijkt op een hagedis of een slang in
zijn poten weer opvliegen. Wat is zo’n beest groot van dichtbij.
De arend heeft de
betovering van het moment verbroken.
Ik ga weer verder zoals ik dat nu al ruim vier weken doe.
Santiago is nog ver weg.
Ik daal af door
uitgestorven dorpjes, het wandelpad naar Santiago volgt deze weg
niet en daardoor is er nauwelijks leven te ontdekken in de dorpjes.
Ik rijd rustig door richting Burgos. In Santovenia bekijk ik de
kalksteengrotten waar nog steeds skeletten uit het verre verleden,
van Pleistoceen tot 800.000 jaar geleden, worden gevonden. Ik neem
een verkeerde weg naar beneden, maar dat heb ik pas vele kilometers
later in de gaten. In terugklimmen heb ik geen zin.Op de zon
bereken ik de richting naar Burgos en gelukkig snijdt een klein
weggetje de hoofdweg. Op zondagochtend is er weinig verkeer en de
dalende weg brengt me, voortgetrokken door een Spaanse mountainbiker,
die me wil afschudden -maar 2000 km tegen harde wind in en bergop
poets je niet zomaar weg-, 30 km later in de stad.

Burgos is een mooie
en drukke stad, ooit was het een van de centrale pelgrimsplaatsen.
Ik zoek mijn weg naar de kathedraal, die van een afstand een beetje
lijkt op de Dom in Keulen. Er is echter een of ander feest aan de
gang, het plein is afgeladen vol met mensen en met heel veel moeite
en onder veel boze Spaanse blikken kan ik tot aan de trappen van de
kathedraal komen. Het is me te druk om mijn fiets hier onbeheerd te
laten staan en ik haal alleen een stempel bij de informatiebalie
onder de kathedraal. Iets verderop is een VVV kantoor en ik vraag
naar een eenvoudige kamer. Bijna alles zit vol maar voor € 90,- per
nacht voor een één ster gelegenheid is nog wel iets te vinden. Dat
is me te veel. Dan moet ik hier later nog maar eens terugkomen. Via
internet zal het beslist goedkoper kunnen. Jammer, want Burgos is
een mooie en beroemde stad.
’s Avonds bedenk ik dat ik natuurlijk een ontzettende oen ben, ik
had gewoon 8 km moeten terugrijden naar de stadscamping en daar twee
dagen moeten blijven staan. Dan had ik op de fiets morgen de stad in
gekund.
In en rond Cavia
zoek ik naar de camping en via wat achterafpaadjes en verkeerde
aanwijzingen kom ik er uiteindelijk. Op de camping staan nog twee
Santiagogangers. Ze hadden al gehoord van de fietspech van de tandem
en van mijn wiel. Ook het ongeluk van Dirk was al bekend. Zo heeft
de weg haar eigen verhalen en geschiedenis. “O, ben jij dat van dat
wiel” zei al eerder iemand tegen me.
Zoals op bijna alle
campings, kun je hier eten en ik gooi mijn twee dagen oude
diepvriesmaaltijd maar in de prullenbak. Geen risico nemen om ziek
te worden.